De strijd tussen progressieve en conservatieve ideeën is voor een deel een taalstrijd. Door bepaalde woorden te vervangen door nieuwe, proberen activisten, opiniemakers en politici om de richting van maatschappelijke verandering te sturen. Het idee is dat woordkeuze invloed heeft op hoe we de wereld beoordelen en dat verschuivingen in taalgebruik de publieke opinie kunnen beïnvloeden.
Taalverandering op zich is van alle tijden. Omdat sommige woorden als kwetsend worden ervaren of omdat er een negatieve bijklank is ontstaan, worden ze vervangen door nieuwe: ‘laagopgeleide’ wordt praktisch geschoolde; ‘gehandicapte’ wordt iemand met een beperking, etc.
Beleidsmakers zetten naamsoverdracht in als middel om het publiek minder negatief naar bepaalde zaken te laten kijken. ‘Probleemwijk’ wordt krachtwijk, en in plaats van ‘illegale’ wordt er van ongedocumenteerde immigranten gesproken. Op dezelfde manier doet de NS zijn best: stoptreinen heten tegenwoordig sprinters, en er is geen sprake meer van vertraging, maar van extra reistijd. Ook omwille van propagandadoeleinden maakt men sinds jaar en dag gebruik van eufemismen om de realiteit te verzachten of te verdraaien. Het onvermijdelijk klinkende ‘collateral damage’ klinkt minder bloederig en onrechtvaardig dan burgerdoden, en het maakt nogal verschil of je van terrorist of van vrijheidsstrijder spreekt.
Soms probeert men juist om een negatieve associatie op te roepen: asielzoeker wordt gelukszoeker en kunst een linkse hobby. In de reclamewereld weet men eveneens dat een negatieve associatie het verschil kan maken tussen winst en verlies. Een zin als: ‘product X bevat geen vet’, is niet slim, aangezien dit soort ontkenningen niet blijft hangen. Onbewust zakt een woord als ‘geen’ al snel weg, waardoor ‘product X’ en ‘vet’ alsnog met elkaar in verband worden gebracht. Noem zaken die je niet met elkaar wilt associëren daarom dus nooit samen in één zin.
Activisten geloven dat de sociale werkelijkheid bestaat uit machtsstructuren die bestendigd worden in ons taalgebruik. Om die structuren te ontmantelen, is taalverandering het aangewezen middel. Met de introductie van termen als non-binair, wit privilege, dekolonisatie en heteronormativiteit hoopt men de werkelijkheid op een nieuwe manier te kunnen ordenen zodat de macht kan worden herverdeeld. Ook worden bestaande begrippen uitgebreid of opnieuw gedefinieerd: als je je niet op je gemak voelt is er sprake van onveiligheid, en een ongewenste hand op de schouder zou zomaar kunnen worden uitgelegd als seksueel geweld.
Wat menigeen echter ontgaat, is dat deze taalstrijd niet alleen op woordniveau plaatsvindt, maar ook op grammaticaal niveau. Het vervangen van ‘minderheid’ door ‘gemarginaliseerde groep’ bijvoorbeeld is meer dan slechts een woordvervanging. Waar de eerste een neutrale, getalsmatige term is, suggereert de tweede een dynamiek van macht en onderdrukking. Dit komt doordat marginaliseren een overgankelijk werkwoord is: een werkwoord waarbij twee partijen in het spel zijn.
Bij een overgankelijk werkwoord is er altijd sprake van iets of iemand die iets doet, en iets of iemand die dat doen ondergaat. Vergelijk de werkwoorden lopen en duwen. Lopen doe je zelf, maar om te duwen zijn er twee partijen nodig: iemand die duwt, en iemand die geduwd wordt; degene die het duwen ondergaat. In de grammatica wordt de partij die ondergaat het ‘direct object’ genoemd. In de meeste zinnen komt een direct object tot uitdrukking in het zinsdeel dat we lijdend voorwerp noemen.
Door de inbreng van een grammaticale component om minderheidsgroeperingen aan te duiden, is er plotseling dus sprake van een passieve en een actieve partij. Immers, waar iemand gemarginaliseerd wordt, is er noodzakelijkerwijs ook iets of iemand die marginaliseert. Dit in tegenstelling tot bij het begrip minderheid, waar geen actieve of handelende partij aan te wijzen is.
De nieuwe, grammaticale werkelijkheid impliceert dus dat er iemand voor het marginaliseren verantwoordelijk is. Degene die de actie van een werkwoord uitvoert, wordt in de grammatica ‘subject’ genoemd. En omdat de aanname is dat minderheden minder politieke macht hebben dan meerderheden, hebben we hier niet te maken met zomaar een subject, maar met een onderdrukkend subject.
De term gemarginaliseerde groep roept het beeld van een machtsrelatie op, en dat is natuurlijk precies de bedoeling. Van een objectieve, kwantitatieve term verandert minderheid plotseling in een morele term. Wie gemarginaliseerd wordt, is letterlijk en figuurlijk het lijdend voorwerp. En waar geleden wordt, is actie geboden. Oftewel: door de inbreng van een grammaticale component, wordt een politiek neutraal begrip opeens een politiek geladen begrip.