Er is veel gezegd en geschreven over de onverwachte verkiezingswinst van de PVV. Vooral aan progressieve zijde probeerde men vriend en vijand ervan te overtuigen dat xenofobie de grote motor was achter het electorale succes van Wilders en de zijnen. Hierbij werd een opmerkelijk feit genegeerd. Verhoudingsgewijs hebben er, op mensen met een Islamitische achtergrond na, namelijk net zoveel mensen van kleur als witte mensen op de PVV gestemd.
De cijfers van het Nationaal Kiezersonderzoek liegen immers niet. Althans, dat vinden media als de Volkskrant. De conclusie dat de winst van de PVV voortkwam uit een eigen-volk-eerst-gevoel is namelijk op dit onderzoek gebaseerd. De onderzoekers hadden ook het stemgedrag van Nederlanders met een immigratie-achtergrond in kaart gebracht. Hieruit blijkt dat het percentage dat op de PVV stemde ongeveer gelijk is aan het landelijk percentage van 23,5 procent, een conclusie die de Volkskrant nota bene zelf afdrukte. In geen van de talloze duidingen, analyses en commentaren die ik heb gelezen werd deze anomalie besproken. Het progressieve narratief bleef eenduidig: PVV-stemmers zijn in de eerste plaats racisten en daarmee basta. Over cognitieve dissonantie gesproken.
De vraag is welke betekenis je aan dit soort cijfers toe moet kennen. Termen als xenofoob, racistisch of eigen-volk-eerst hebben de onderzoekers zelf niet gebruikt. Natuurlijk niet. Zij gebruikten zachtere woorden: de PVV-stemmer is vooral voorstander van immigratiebeperking. Voor degenen die in staat zijn om voorbij racisme te denken is het dan ook geen verrassing dat Nederlanders met een Surinaamse, Aziatische of Latijns-Amerikaanse achtergrond óók hun bedenkingen kunnen hebben over immigratie – het zijn immers gewoon Nederlanders. Dat deze gedachte niet opkomt bij progressief links, verraadt hoe zij deze mensen ziet.